Eltje Jacobs Eltjens

Uit WikiPekela
Ga naar: navigatie, zoeken

Eltje Jacobs Eltjens (ged. Oude Pekela, 11 mei 1732 - aldaar, 20 okt. 1818) was een Pekelder stadsveenmeester.

Biografie

Eltjens was een zoon van Jacob Eltjens en Frouwe Doedens. Hij was gehuwd met Helena Huisinga, dochter van de predikant Petrus Johannes Huisinga en Alagonda Geertruida Barlinckhof uit Engelbert.

Eltjens werd in 1756 aangesteld als stadsveenmeester als opvolger van zijn vader. Eltjens heeft in onze kolonie grote invloed uitgeoefend. In belangrijke aangelegenheden die Pekela betroffen, won men dikwijls zijn advies in. Zo werd in 1768 zijn oordeel gevraagd over 't aftappen van 't Hoetmansmeer in Boven Pekela en in het hierop door hem uitgebracht rapport deelde hij mee, op welke wijze de droogmaking zijns inziens het best kon geschieden. Hij promoveerde op 30 april 1751 tot landmeter aan de Hogeschool te Franeker.

Testament van Eltje Jacob Eltjens, verleden voor mr. Sophius Piccardt, notaris te Oude Pekela, op 11 september 1815: (volledige en letterlijke tekst).

Voor mij ondergeteekende Mr. Sophius Piccardt, openbaar notaris in het canton van en residerende ter Pekela en in het bijwezen van de vier natenoemene en mede ondergeteekende getuigen is gecompareerd de heer Eltje Jacob Eltjens, stadsveenmeester, woonachtig ter Oude Pekela en bij mij notaris bekend. Dewelke te kennen gaf dat, uit overweging van de zekerheid des doods en de onzekerheid van den tijd en het uur waarop die hem treffen mogt, - hij na rijp beraad besloten hadt over zijne tijdelijke goederen bij testament te beschikken, beveelende zijne ziel aan de Barmhartigheid Godes en zijn ligchaam aan de aarde tot eene eerlijke begrafenis. De comparant opgemeld, dewelke buiten alle bedenking aan ons notaris en getuigen is voorgekomen naar ziel volmaakt gezond te wezen doch naar ligchaam eene middelmatige welstand te genieten overeenkomstig met zijne hoge jaren, - heeft overzulks gemaakt en in het bijwezen der natenoemene getuigen aan mij opgenoemde notaris zijn testament gedicteerd hetwelk door mij opgenoemde notaris zelf in eigen persoon geschreven is zoodanig en invoege hetzelve door den genoemden comparant testator gedicteerd is, - in maniere als volgt: Ik benoem en institueeur tot mijne universele erfgename mijne eenigste dochter Alagonda G. Eltjens, ehevrouw van den heer predikant Jacobus G. Borgesius woonachtig te Bellingewolde en bij haar voor-overlijden voor mij testator, heure wettige descendenten. Ik legateer uit mijn nalatenschap aan mijnen kleinzoon Goedhart Borgesius en aan diens ehevrouw mejuffrouw Wendeltje Aapkens, ehelieden woonachtig ter Oude Pekela, de navolgende, onroerende goederen te weeten vooreerst: Eene behuizinge, schuure met hoven, staande en gelegen ter Oude Pekela op de plaats no. 1, zuidkant, boven de veendijk, zijnde stadsgrond en de behuizinge geteekend met no. 116;

Ten tweeden: Eene behuizinge geteekend met no. 115 en sluitende aan de behuizinge zooeven genoemd aan de westkant, zijnde mede stadsgrond en te voren door mijn moeder bewoond.

Ten derden: Twee aan malkaar liggende plaatsen bestaande in groen = bouw = bosch = en dallanden tesaam plus minus zestig deimten groot gelegen ter Oude Pekela nummero tweeendertig half en drieendertig zuidkant beneden de verlaten en numero een zuidkant boven de veendijk, meest eigen grond en bezwet ten oosten aan de wijke bijlangs de weg naar Wedde, ten zuiden aan de Barkela Slood, ten westen aan de mandeelige wijke met Freerk E. Spaarpot en Jan T. Klatter en ten noorden aan de bovengenoemde hoven en aan de molenwerf van de genoemde Klatter;

Ten vierden: Een stuk aangesneden veen en ondergrond groot eeneneenhalf deimt, gelegen te Hoorn onder Wedde in de plaats van de erven van Ede Alberts ten noorden en ten oosten bezwet aan de gemelde erven, ten zuiden aan het zogenaamde Bultens en ten westen aan de Barkela Slood:

Ten vijfden: Een opstrekkende, aangesneden stuk veen met de ondergrond mede aldaar te Hoorn gelegen en bekend onder den naam van Bultens, groot twaalfeneenhalf deimt, bezwet ten oosten door de erven van Ede Alberts alsmede ten noorden, ten zuiden door Hindrik E. Hekman en ten westen door de Barkela Slood;

Ten zesden: Een stuk veen mede aldaar in de plaats van Hindrik E. Hekman gelegen, groot tweeeneenhalf deimt, bezwet ten oosten door genoemde Hekman, ten westen door de Barkela Slood en ten noorden door het bovengenoemde Bultens.

Ten zevenden: de halfscheid van een stuk aangesneden veen, groot in het geheel plus minus veertig deimten, mede aldaar te Hoorn onder Wedde gelegen en bezwet ten oosten aan de plaats waarvan de eigendom aan mij en aan de erven van mijn broeder Doede Eltjens toekomt, ten zuiden aan H.H. Nap en ten westen aan de Barkela Slood.

Ten agtsten: Twee putjes hoogveen met de daarbij behorende ondergrond, gelegen ter Oude Pekela op de plaats nummers 19/2, 20 en 21/2, zuidkant, boven de veendijk, zijnde de voorste putten, eigen grond, bezwet ten oosten aan de wijke, ten westen aan mij testator, ten zuiden aan de weduwe van Jan Fransens Oltman en ten noorden aan de dalle van Roelf G. Suk.

Ten negenden: De ondergrond van plus minus twee deimten hoogveen (blijvende de vergraving van het van aan mijne erfgename ofte aan haar wettige descendenten), gelegen ter Oude Pekela, zijnde het agterste gedeelte van de voorzeide plaats nummers 19/2, 20 en 21/2, bezwet ten oosten aan Klaas B. Kuiper, ten zuiden aan de Barkela Slood, ten westen aan de weduwe van Jan Fransens Oltmans en ten noorden aan Roelf G. Suk.

Ten tienden: De geregtigheid van eenen halve vrouwenzitplaats in de gereformeerde kerk ter Oude Pekela, zijnde in eene bank schuinsch tegenover de predikstoel, die voor de eene helft aan mij en voor de andere helft aan de erven van mijn broeder Doede Eltjens is toebehorende.

Ten elfden: Een manszitplaats in dezelfde kerk aan de muur, vlak tegenover de predikstoel, zoo door mij altijd bezeten is.

En eindelijk ten twaalfden: Mijn medegeregtigheid in de familielegerstede op het gereformeerde kerkhof ter Oude Pekela.

Alle de voorzeide goederen legateer ik aan mijnen opgenoemden kleinzoon en vrouw onder de navolgende bepalingen.

Vooreerst: dat zij voor alle die goederen in mijne nalatenschap zullen moeten inbrengen en daarin tot een aequivalent zullen moeten storten de capitale som van veertienduizend gulden met daarvan daar- en boven de interessen naar drieeneenhalf ten honderd in het jaar te rekenen en dato van mijn overlijden af aan. En zullen de genoemde vaste goederen voor de juiste voldoening van die gelden en interessen bij speciale privilegie aan mijne erfgename ofte aan hare successoren verbonden blijven tot dat de eerste met de laatste penning zal voldaan wezen.

Ten tweeden: dat de gemelde Goedhart Borgesius en vrouw bij mijn overlijden daadlijk in het bezit van de opgenoemde goederen zullen mogten treden en dezelve in eigendom aanvaarden. En geef ik aan mijne erfgename en aan hare successoren de vrijheid om van het voorgeschrevene capitaal van veertienduizend gulden jaarlijks een gedeelte van tweeduizend gulden, nadat een jaar bevorens opzage daarvan gedaan zij, intebeuren en intevorderen tot dat het geheele capitaal alzoo bij gedeelten zal zijn afgelost, alles echter onverminderd het regt van genoemde Goedhart Borgesius en vrouw om het geheele capitaal bij dezelvde gedeelten jaarlijks aftedoen na voorafgaande mondelinge kennisgeving aan mijn erfgename ofte successoren. Voorts wil en begeer ik, dat, zoo onverhoopt mijne opgenoemde kleinzoon Goedhart Borgesius en diens ehevrouw bovengenoemd voor mij mogten komen te overlijden, in dat geval de wettige descendenten kind of kinderen die uit heur huwelijk zijn voortgesproten al het voordeel zullen genieten van het voorzeide legaat met dien verstande dat in dit onverhoopt geval op deze heure bedoelde descendenten alles applicabel zal worden gemaakt, wat ik hiervoren ten opzichte van denzelven Goedhart Borgesius en vrouw bepaald en gezegd heb. Ik herroep voorts bij dezen alle testamentoire dispositien, zoo tevoren door mij mogten gemaakt zijn.

Na dit testament aldus geschreven te hebben invoege hetzelve door den comparant gedicteerd is, heb ik opgenoemde notaris hetzelve testament in het bijwezen van de natenoemene getuigen aan den genoemden testator dadelijk voorgelezen, waarna hij verklaarde dat het zijne wil volkomen behelsde en dat hij daarbij persisteerde. Aldus gedaan en gepasseerd ter Oude Pekela ten huize van voornoemde comparant testator in den jare eenduizendagthonderdenvijftien den elfden september alles in het bijwezen van Doede Roelfs Kleve, van beroep knoopmaker, van Wilke L. Tonkes, koopman van beroep, van Jan Arents Tjaden, rentenier, en van Derk Berends Kuiper, landgebruiker, alle ter Oude Pekela woonachtig en hierbij expres verzogte getuigen, dewelke met den testator en mij notaris tot vestenis dezen alhier hebben verteekend.


[was getekend]: E.J. Eltjens Doede Roelofs Kleeve W.L. Tonkes J.A. Tjaden D.B. Kuiper S. Piccardt, notaris.

Opm.: Op grond van het bepaalde in dit testament kan worden afgeleid dat de zgn. ‘Borgesiusgraven’ onder de treurbeuk op het kerkhof bij de Ned. Herv. Kerk te Oude Pekela vroeger hebben behoort tot het familiegraf van leden van het geslacht Eltjens.